Toerekening onrechtmatige daad aan de rechtspersoon
Let op: dit bericht is onderdeel van ELN: E-learning voor het notariaat. Wilt u ook elke week een verdiept onderwerp in uw mailbox ontvangen? Meld u hier aan voor een (proef)abonnement!
In maart van dit jaar deed Hof Arnhem-Leeuwarden (3 maart 2020, nr 200.240.910, ECLI:NL:GHARL:2020:1868) uitspraak in een zaak waarin betaling van schadevergoeding van een BV werd gevorderd op grond van onrechtmatige daad. De BV had een te lage beloning aan de bestuurder toegekend, waardoor de ex-echtgenote van de bestuurder haar alimentatie niet op hem kon verhalen. In deze ELN wordt genoemde uitspraak in een breder kader geplaatst en worden de gevolgen van het handelen van een bestuurder in privé voor de vennootschap besproken.
Inleiding
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 3 maart 2020 (nr 200.240.910, ECLI:NL:GHARL:2020:1868) dat X BV de schade diende te vergoeden op grond van een onrechtmatigde daad wegens het toekennen van een te lage beloning aan de bestuurder, die een alimentatieverplichting had jegens zijn ex-echtgenote. Deze uitspraak illustreert de verhouding tussen gedragingen van de bestuurder met een persoonlijk karakter en de gevolgen voor de BV.
Casus
De casus in Hof Arnhem-Leeuwarden (3 maart 2020, nr 200.240.910, ECLI:NL:GHARL:2020:1868) was als volgt. V heeft een alimentatievordering jegens M. In de procedure bij de Rechtbank is geoordeeld dat de verdiencapaciteit toereikend is om aan V partneralimentatie te betalen. M bood echter geen verhaal voor de alimentatievordering van V. M ontving als bestuurder van X BV een beloning. Hierover was een vaststellingsovereenkomst met de fiscus gesloten in het kader van het toekennen van ‘gebruikelijk loon’. Volgens V kent M zichzelf als bestuurder van X BV een te lage beloning toe met het oogmerk verhaal van de alimentatievordering van V te frustreren. De Rechtbank oordeelde dat dit onrechtmatige handelen van M aan X BV moet worden toegerekend en wijst de vordering van V op grond van onrechtmatige daad door X BV toe.
In hoger beroep betwist X BV dat zij voldoende ruimte had tot het betalen van een hogere beloning aan M. Het Hof oordeelt dat X BV onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te nemen dat X BV destijds niet voldoende financiële ruimte had om M overeenkomstig zijn verdiencapaciteit te belonen. X BV heeft in reactie op de stelling van V, dat M zijn beloning bewust laag zou hebben gehouden om verhaal van de alimentatievordering te frustreren, geen plausibele uitleg gegeven voor de hoogte van de beloning die M zichzelf als bestuurder heeft toegekend. Bij gebreke van die uitleg en de omstandigheid dat M gedurende zeer lange tijd onwillig is geweest om tot betaling van de partneralimentatie over te gaan, neemt het Hof aan dat M zichzelf een lage beloning heeft toegekend met het oogmerk om verhaal te frustreren. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank.
Rechtspraak
Naast de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2020 is eerder geoordeeld in uitspraken waarbij gedragingen van de bestuurder als daad aan de rechtspersoon werden toegerekend.
In een andere recente uitspraak van Hof Den Bosch (21 april 2020, nr 200.247.503_01, ECLI:NL:GHSHE:2020:1372) ontstond een geschil tussen een vennootschap en de ex-echtgenoot van de bestuurder van die vennootschap. X BV, waarvan M enig bestuurder en aandeelhouder was, had een geldlening verstrekt aan M en V ter financiering van de aankoop van de gemeenschappelijke woning. Nadat de echtscheiding is uitgesproken, ontstaat tussen M en V onder meer geschil over de opeisbaarheid van de geldlening. Het Hof oordeelt kort gezegd dat X BV niet eenzijdig de voorwaarden van de geldlening kan wijzigen. Van vereenzelviging van X BV en M is volgens het Hof geen sprake, wel mag V erop vertrouwen dat ook X BV de afspraken en beslissingen nakomt en respecteert omdat M bepaalt wat X BV doet.
Een andere, minder recente maar richtinggevende uitspraak is het arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (nr C07/168HR, ECLI:NL:HR:2009:BG6445). In deze casus richt A een stichting op, stichting A, met onder meer als doel de instandhouding van het woonhuis waar A met zijn partner woont. Stichting A verwerft de eigendom van het huis en verkoopt de economische eigendom aan A. Enige tijd later richt A een andere stichting, stichting B, op met als doel het economisch eigenaar zijn van het woonhuis en het beheren van het vermogen van A en zijn bloed- en aanverwanten. Bij de oprichting van stichting B verkoopt A de economische eigendom van het woonhuis aan deze stichting. A is enig bestuurder van beide stichtingen. In cassatie staat de vraag centraal of stichting A zich jegens de crediteuren in het faillissement van A schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad wegens het verlenen van medewerking aan de instandhouding van de eigendomsconstructie met als enig doel het frustreren van verhaal van de schuldeisers van A. Hier werd, omdat A de stichting beheerste, het ongeoorloofde oogmerk van A aangemerkt als het oogmerk van de stichting en daarmee was sprake van een onrechtmatige daad van die stichting.
Onrechtmatige daad
Een rechtspersoon kan een onrechtmatige daad plegen, art. 6:162 BW. Daarvoor is onder meer vereist dat de onrechtmatige daad kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Dat lijkt lastig wanneer hierbij aan ‘schuld’ van de vennootschap wordt gedacht. Echter, de gedragingen van de vennootschap bestaan uit de gedragingen van de natuurlijke personen die met de rechtspersoon zijn verbonden. Daarnaast biedt art. 6:162 lid 3 BW een oplossing voor deze ‘toerekening’ aan de rechtspersoon: toerekening kan op grond van art. 6:162 lid 3 BW ook plaats vinden op grond van de wet of de verkeersopvattingen.
Toerekening aan de rechtspersoon
Wanneer sprake is van deze toerekening.? Het criterium dat de Hoge Raad daarvoor hanteert is al lang geleden in de jurisprudentie ontwikkeld. Uit het Kleuterschool-Babbel arrest (HR 6 april 1979, nr 11364, ECLI:NL:HR:1979:AH8595) volgt dat beoordeling als volgt plaats moet vinden: heeft het handelen, zowel handelen als nalaten, in het maatschappelijk verkeer te gelden als gedraging van de rechtspersoon?
Dit criterium wordt met name ingevuld door de omstandigheden van het concrete geval. In de literatuur is betoogd dat dit leidt tot een bepaalde zwakheid van dit criterium. Tevens leidt dit tot een zekere flexibiliteit en zijn in de rechtspraak veel verschillende gevallen voorbij gekomen waarbij aan dit criterium werd voldaan.
Positie binnen de rechtspersoon
Een omstandigheid die met name van belang kan zijn bij dit criterium, is de positie van de handelende persoon binnen de rechtspersoon. Dat blijkt tevens uit de eerder in deze ELN genoemde uitspraken. Bij zowel Hof Arnhem-Leeuwarden (3 maart 2020, nr 200.240.910, ECLI:NL:GHARL:2020:1868) als Hof Den Bosch (21 april 2020, nr 200.247.503_01, ECLI:NL:GHSHE:2020:1372) speelde de omstandigheid dat de handelende persoon enig bestuurder (en aandeelhouder) was een grote rol. In Hof Den Bosch (21 april 2020, nr 200.247.503_01, ECLI:NL:GHSHE:2020:1372) werd dit uitdrukkelijk genoemd: M bepaalt (alleen) wat X BV doet. In de woorden van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2009: de bestuurders ‘beheersten’ de vennootschap.
Aard van de gedraging
Een andere omstandigheid die van belang is, is de aard van de gedraging. Meestal is de gedraging een handeling in de uitoefening van de functie van de natuurlijke persoon binnen de vennootschap. Daarnaast kan ook worden gedacht aan handelingen die niet in de uitoefening van de positie binnen de rechtspersoon plaats vinden, zoals het veroorzaken van hinder.
In de eerder in deze ELN genoemde uitspraken van Hof-Arnhem Leeuwarden van 3 maart 2020 en Hof Den Bosch van 21 april 2020 lijkt bij de aard van de gedraging een onderscheid te kunnen worden gemaakt tussen de gedraging en het oogmerk.
Het oogmerk kan worden omschreven als dat wat iemand met een handeling wil bereiken.
De handeling (hoogte beloning bestuurder vaststellen, wijzigen voorwaarden geldlening) kan worden aangemerkt als een handeling in de uitoefening van het zijn van bestuurder. Een belang als ex-echtgenoot (tevens bestuurder) wordt in de rol van enig bestuurder van een rechtspersoon indirect verwezenlijkt. Ook in deze gevallen, waarbij de intentie van de bestuurder voortvloeit uit een privé situatie (bijvoorbeeld doordat de ex-echtgenoot geen alimentatie wil voldoen, kent hij zichzelf als enig bestuurder van de vennootschap een te lage beloning toe), is geoordeeld dat sprake kan zijn van een onrechtmatige daad van de vennootschap waarbinnen de ex-echtgenoot als enig bestuurder handelt.
Conclusie
In een recente uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 3 maart 2020 is geoordeeld dat een BV een onrechtmatige daad heeft gepleegd doordat de enig bestuurder zichzelf een te lage beloning heeft toegekend met het oogmerk de voldoening van de alimentatievordering van de ex-echtgenote van de bestuurder te frustreren. De grond voor deze onrechtmatige daad is art. 6:162 BW (met name lid 3 van art. 6:162 BW): een vennootschap kan een onrechtmatige daad plegen. In dit geval, en ook in andere gevallen in de jurisprudentie (Hof Den Bosch van 21 april 2020, nr 200.247.503_01, ECLI:NL:GHSHE:2020:1372) speelt een grote rol dat de bestuurder enig bestuurder (en aandeelhouder) is. De handeling wordt uitgeoefend binnen de functie van bestuurder, het achterliggende doel is privé. Ook in die gevallen blijkt een rechtspersoon een onrechtmatige daad te kunnen plegen. De omstandigheden van het geval spelen hierbij een grote rol.
Let op: dit bericht is onderdeel van ELN: E-learning voor het notariaat. Wilt u ook elke week een verdiept onderwerp in uw mailbox ontvangen? Meld u hier aan voor een (proef)abonnement!