Staatssecretaris legt faciliteit art. 4.12a Wet IB 2001 beperkter uit dan uit de wet blijkt
Op 1 januari 2016 is de Fiscale verzamelwet 2015 in werking getreden (Stb. 2015, nr 455). Met deze wet is de goedkeuring gecodificeerd met betrekking tot de faciliteit van art. 4.12a Wet IB 2001 voor het onbelast uitkeren van dividend aan erfgenamen van vererfde aanmerkelijkbelangaandelen. In het besluit van 17 september 2014 (nr BLKB2014/1321M) is goedgekeurd dat de verkrijger krachtens erfrecht de faciliteit van art. 4.12a Wet IB 2001 kan toepassen op zowel de vererfde aandelen, als op de aandelen van dezelfde soort in de vennootschap die reeds in diens bezit zijn op het tijdstip van overlijden van de erflater en niet krachtens erfrecht zijn verkregen.
Het lijkt erop dat de Staatssecretaris van Financiën in de parlementaire toelichting de faciliteit beperkter uitlegt dan op grond van het besluit en de wettekst in de literatuur eerder werd aangenomen (zie NTFR 2015/2609 en WNPR 2015 (7087)).
Volgens de staatssecretaris kan de faciliteit niet worden toegepast op het gehele genoten dividend, maar slechts voor zover dit niet uitgaat boven het bij de erflater in aanmerking genomen vervreemdingsvoordeel vermenigvuldigd met het procentuele erfdeel van de verkrijger. Als een erfgenaam 10% van de aandelen krachtens erfrecht verkrijgt, kan de faciliteit worden toegepast tot het bedrag dat op die 10% als inkomen uit aanmerkelijk belang bij de erflater in aanmerking is genomen.
Door deze uitleg wordt de verruiming die op grond van het beleidsbesluit gold weer teruggenomen en zijn de erfgenamen die reeds aandelen in de BV bezitten terug bij af. Aan de hand van een voorbeeld zullen wij duidelijk maken dat de uitleg door de Staatssecretaris van Financiën in onze ogen niet strookt met de wettekst. Anderzijds dient de praktijk zich te realiseren dat deze uitleg er ligt en dat de belastingdienst deze zeer waarschijnlijk zal volgen.
Voorbeeld
M en V zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoren aanmerkelijkbelangaandelen in een kasgeld-BV met een waarde van € 1 miljoen, de verkrijgingsprijs is € 20.000. M heeft V voor 10% tot erfgenaam benoemd en hun zoon Z voor 90%. Bij het overlijden van M wordt een vervreemdingsvoordeel van € 490.000 (€ 500.000 - € 10.000) in aanmerking genomen waarover inkomstenbelasting is verschuldigd.
Na verdeling van de nalatenschap bezit V in totaal 55% van de aandelen met een verkrijgingsprijs van € 60.000 (50% van de aandelen die zij al in bezit had met een verkrijgingsprijs van € 10.000 en 5% die zij krachtens erfrecht heeft verkregen met een verkrijgingsprijs van € 50.000). Z bezit 45% van de aandelen met een verkrijgingsprijs van € 450.000.
Op de aandelen kan maximaal € 490.000 dividend worden uitgekeerd ex art. 4.12a Wet IB 2001, over dat bedrag is immers afgerekend.
Uitwerking volgens de staatssecretaris
V ontvangt € 269.500 (55% van € 490.000) aan dividend. V is voor 10% erfgenaam, dus is voor haar art. 4.12a Wet IB 2001 van toepassing tot ten hoogste 10% van het vervreemdingsvoordeel dat bij M in aanmerking is genomen (zijnde € 49.000). V is over € 220.500 (€ 269.500 - € 49.000) inkomstenbelasting verschuldigd.
Z ontvangt € 220.500 (45% van € 490.000) aan dividend. Z is voor 90% erfgenaam, dus geldt de faciliteit van art. 4.12a Wet IB 2001 voor maximaal 90% van het vervreemdingsvoordeel (zijnde € 441.000). De uitkering die Z ontvangt blijft onder dit bedrag en kan volledig worden afgeboekt op de verkrijgingsprijs van Z van € 450.000, zodat hij geen inkomstenbelasting is verschuldigd.
Uitwerking volgens de wettekst
V ontvangt € 269.500 (55% van € 490.000) aan dividend. Haar verkrijgingsprijs voor het totale pakket bedraagt € 60.000 (€ 10.000 + € 50.000). Doordat zij op haar verkrijgingsprijs maximaal € 60.000 kan afboeken, is zij over € 209.500 inkomstenbelasting verschuldigd. In deze uitleg kan V derhalve de faciliteit voor € 11.000 meer toepassing.
Voor Z zijn de gevolgen gelijk.
Discussie over het bovenstaande kan worden voorkomen door het creëren van verschillende soorten aandelen in de vennootschap. Immers, per soort kan een (verschillend) dividendbeleid worden gevoerd. Vererven de aandelen van een soort, dan kan op die soort dividend worden uitgekeerd, terwijl op de andere soort geen dividend wordt uitgekeerd.