De nieuwe gemeenschap van goederen
Nu de wetswijziging van de gemeenschap van goederen van kracht wordt op 1 januari 2018 moet de praktijk zich opmaken voor de gevolgen van de nieuwe wettelijke regeling van de beperkte gemeenschap van goederen. De nieuwe regeling introduceert een gemeenschap van goederen als basisstelsel van het huwelijksvermogensrecht. De gemeenschap van goederen wordt beperkter dan de gemeenschap zoals deze tot nu toe in de wet geregeld is. De wetswijziging is ingegeven door de gedachte dat alleen hetgeen door de inspanning van beide echtelieden tijdens het huwelijk wordt verworven, aan beiden toekomt. Af en toe wordt wel gezegd dat echtgenoten voortaan ‘op huwelijkse voorwaarden’ trouwen. Dat is echter onjuist. De aangepaste wet zal gelden voor alle echtparen die gaan trouwen na het van kracht worden van de wet als zij geen huwelijkse voorwaarden maken.
Hieronder volgen enkele wijzigingen ten opzichte van de huidige gemeenschap van goederen:
Huwelijksgemeenschap zonder voorhuwelijks vermogen, giften en erfrechtelijke verkrijgingen
Na inwerkingtreding van de wet vallen alleen die goederen in de gemeenschap, die na het huwelijk zijn verkregen. Voorhuwelijkse goederen (evenals voorhuwelijkse schulden) behoren daarmee niet meer tot de gemeenschap. Goederen die voor het huwelijk al gemeenschappelijk eigendom zijn van de aanstaande echtgenoten zullen echter wel in de gemeenschap van goederen vallen. Geërfde of geschonken gekregen goederen blijven voortaan ook privé bezit van de betreffende echtgenoot (tenzij de schenker of de testateur anders bepaald heeft).
Voor schulden zal een zelfde systeem gelden als voor bezittingen. Gemeenschapsschulden zijn alle schulden die betrekking hebben op goederen die al voor het huwelijk aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle schulden ontstaan tijdens het huwelijk, met uitzondering van die genoemd in art. 1:94 lid 7, a, b en c BW. Alle overige schulden vormen eigen schulden van de betreffende echtgenoot.
Niet in de gemeenschap vallend ondernemingsvermogen
Aan de wet is art. 1:95a BW toegevoegd dat betrekking heeft op niet in de gemeenschap vallend ondernemingsvermogen. Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat wat gedurende het huwelijk wordt verdiend tot de gemeenschap van goederen behoort. Wanneer één van beide echtelieden een eigen onderneming heeft en uit de betreffende onderneming geen redelijke vergoeding ontvangt, zou zonder de voorgestelde bepaling niets ten bate van de gemeenschap van goederen komen. Onder omstandigheden komt een dergelijke vergoeding toch ten bate van de gemeenschap. Bepalend is het antwoord op de vraag of de echtgenoot een redelijke vergoeding of beloning heeft ontvangen voor zijn kennis, vaardigheden en arbeid die hij ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen. Is deze beloning achterwege gebleven dan komt een redelijke vergoeding ten bate van de gemeenschap.
Hoewel de wettelijke regeling niet onredelijk lijkt, zou het kunnen zijn dat in de praktijk juist over de voorhuwelijkse onderneming misverstanden ontstaan. De ondernemende echtgenoot zou in de veronderstelling kunnen verkeren dat alle inkomsten uit de onderneming hem of haar toekomen. Dat is onjuist, ook als de onderneming in de vorm van een BV wordt gedreven. Goede voorlichting is daarom een must voor elk aanstaand echtpaar en zeker als een van hen ondernemer is.