Rentebetalingen moeten aansluiten voor art. 10 SW 1956
De werking van art. 10 SW
De fictie van art. 10 SW betrekt goederen waarvan de erflater tot aan zijn overlijden of een daarmee verband houdend tijdstip het genot heeft gehad van een vruchtgebruik of een periodieke uitkering in de heffing van erfbelasting. Dit genotsrecht kan in twee situaties tot stand zijn gekomen: iemand heeft iets verkregen ten koste van het vermogen van de erflater in verband met een rechtshandeling of samenstel van rechtshandelingen waarbij de erflater of diens echtgenoot partij was, of de erflater heeft een genotsrecht verworven ten laste van zijn vermogen op bepaalde goederen. Een vruchtgebruik wordt geacht aanwezig te zijn indien de erflater tegenover het genot dat hij van de goederen heeft aan degene ten laste van wie dat genot komt niet jaarlijks daadwerkelijk 6% van de waarde van de goederen in onbezwaarde staat betaalt (art. 10 lid 3 SW). Zelfs bij economisch zakelijke betaling van rente of huur kan men daardoor toch gegrepen worden door de werking van art. 10 SW. De fictiebepaling mist toepassing indien de verkrijger niet tot de verdachte familieclub van de erflater behoort, of indien het genot voor de erflater meer dan 180 dagen vóór zijn overlijden is geëindigd.
‘Ten koste van het vermogen van de erflater’ betekent dat de goederen uit het vermogen van de erflater zijn gekomen. Niet is vereist dat de erflater hierbij is verarmd ten opzichte van de verkrijger. Dus ook indien bijvoorbeeld een overdracht van een woning heeft plaatsgevonden tegen een zakelijke prijs, is voldaan aan dit vereiste van art. 10 SW. ‘Ten laste van zijn vermogen’ ziet op vermogensbestanddelen die niet afkomstig zijn uit het vermogen van de erflater. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de erflater uit eigen vermogen het vruchtgebruik aanschaft van een vermogensbestanddeel dat eigendom is van iemand uit de verdachte familieclub van lid 4. Ook kan worden gedacht aan de situatie waarin een erflater met bijvoorbeeld zijn kind een gesplitste aankoop van een goed van een derde uitvoert, waarbij de erflater het vruchtgebruik koopt en het kind de blote eigendom. Dit past in de gedachte van art. 10 SW, aangezien erflater opofferingen heeft gemaakt voor de verkrijging van het genotsrecht (vruchtgebruik).
Lees het gehele artikel op E-learning.