Box 3 blijft voorlopig (?) overeind!
Het Ministerie van Financiën is opgelucht en de Bond voor belastingbetalers houdt goede moed. Twee partijen met een verschillende reactie op het arrest van de Hoge Raad waarin hij oordeelt dat de box 3-heffing ‘nog?’ niet in strijd is met art. 1 EP EVRM.
Casus
De casus die bij de Hoge Raad terecht is gekomen, is als volgt.
A is in 1996 naar Noorwegen verhuisd. Hij is eigenaar van twee in Nederland gelegen woningen en een garage. Als A met zijn echtgenote in Nederland is, verblijven zij in hun voormalige woning die werd gebruik als hoofdverblijf . Deze woning wordt niet verhuurd. De andere woning in Nederland en de garage worden verhuurd aan derden. Ter zake van de WOZ-waarde van deze onroerende zaken is aan A een aanslag inkomstenbelasting opgelegd. A maakt bezwaar en komt in beroep tegen deze aanslag voor zover die betrekking heeft op de niet-verhuurde woning omdat hij daarop geen rendement maakt. Volgens A is de box 3-heffing in zoverre in strijd met het recht op ongestoord genot van eigendom zoals is vastgelegd in art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Zie hier het volledige procedureverloop.
Arrest Hoge Raad 10 juni 2016
Op 10 juni 2016 heeft de Hoge Raad in deze zaak geoordeeld. De box 3-heffing is in elk geval in 2011 niet in strijd met art. 1 EP EVRM. De Hoge Raad herhaalt overwegingen uit het eerdere voor het jaar 2010 gewezen arrest waarin is geoordeeld dat strijd met art. 1 EP EVRM pas ontstaat als komt vast te staan dat het veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporige zware last (HR 3 april 2015, nr 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812). Van de wetgever mag worden verlangd dat een forfaitair stelsel, waaraan een zekere ruwheid inherent is, zodanig wordt vormgegeven dat daarmee wordt beoogd de werkelijkheid te benaderen. De wetgever heeft terecht aansluiting gezocht bij de rendementen die belastingplichtigen in de praktijk, over een langere periode, gemiddeld zonder veel risico zouden kunnen behalen. Daarom kan van het forfaitaire stelsel van box 3 niet worden gezegd dat het elke redelijke grond ontbeert.
De Hoge Raad geeft de wetgever nog een aanwijzing mee: zodra duidelijk zou worden dat het halen van een rendement van 4% onhaalbaar is, mag van de wetgever worden verlangd dat hij de regeling aanpast ten einde de beoogde benadering van de werkelijkheid te herstellen.
Commentaar
Enkele aspecten van dit arrest zijn belangrijk. Zo gaat dit arrest over slechts één vermogensbestanddeel, te weten een niet-verhuurde box 3-woning. De Hoge Raad spreekt duidelijke taal wat betreft het te behalen rendement van 4%, dit rendement ziet niet slechts op één bepaald vermogensobject maar op het rendement dat gemiddeld genomen over een langere periode bezien met beleggingen zonder al te veel risico behaald moet kunnen worden. Het feit dat het rendement van de woning structureel onder de 4% is gebleven, is onvoldoende voor strijd met art. 1 EP EVRM. Zou dit kunnen betekenen dat iemand met alleen spaargeld als vermogen wel slaagt met een beroep op strijd met art. 1 EP EVRM? Op spaartegoeden wordt immers al enige tijd aanzienlijk minder dan 4% rente ontvangen. Dit lijkt naar mijn mening niet echt waarschijnlijk omdat de Hoge Raad niet slechts naar een specifieke vermogenscategorie in box 3 kijkt voor de beoordeling of een 4% rendement in een bepaald jaar over een lange reeks van jaren bezien haalbaar is geweest. Niet van belang is dus dat de betreffende belastingplichtige slechts in spaartegoeden heeft belegd. De Hoge Raad beoordeelt of met verschillende soorten beleggingen zonder grote risico’s over een langere periode bezien 4% rendement kan worden behaald. Pas wanneer met al die mogelijke beleggingen niet aan een rendement van 4% wordt toegekomen, kan voor iemand die (vrijwel) alleen in spaartegoeden heeft belegd sprake zijn van strijd met art. 1 EP EVRM.
Verder is niet onbelangrijk dat het hier gaat om het jaar 2011, de vraag is of de uitkomst anders zou zijn indien voor het jaar 2014 of 2015 wordt beoordeeld of een 4% rendement haalbaar is. Wel is nog onduidelijk wat de Hoge Raad verstaat onder ‘een lange reeks van jaren’ en dus zullen we moeten wachten op toekomstige jurisprudentie (o.a. de uitkomst van de proefprocedures van de Bond voor belastingbetalers over het jaar 2013 en 2014).
Per 1 januari 2017 wordt de vermogensrendementsheffing aangepast en wordt de hoogte van het forfaitaire rendement afhankelijk gesteld van de totale omvang van het vermogen in box 3. Het forfaitaire rendement bedraagt dan minimaal ca 2,9% en kan oplopen tot maximaal 5,5%! Voor sommigen een belastingverlichting voor anderen een belastingverzwaring. Misschien moeten we ons toch maar richten op alternatieven voor sparen in box 3.